‘Als een werk me niet bevalt, knak ik het zó dubbel’
BERGEN OP ZOOM - Op het eerste gezicht voldoet Ron Scherpenisse niet helemaal aan het stereotype kunstschilder. De Bergse kunstenaar is dan ook geen excentrieke bohemièn, eerder een creatieve levensgenieter die met beide benen op de grond staat. “Ik kan niet met een krantenartikel over één van mijn schilderijen naar de bakker en zeggen: hier, doe mij maar een brood.”
Een gure winterdag in Bergen op Zoom. Ron Scherpenisse (32) trekt bedachtzaam aan zijn sigaret en kijkt dan even weemoedig naar buiten. “Dit is niet mijn jaargetijde. Ik ben eigenlijk meer Zuid-Europees ingesteld. Een beetje Bourgondisch, ja. Ik ben dol op ’s-zomers met een wijntje in de tuin zitten.” De geboren Eindhovenaar heeft er onlangs weer een geslaagde expositie op zitten; één van zijn kunsttafels werd tentoongesteld in de expositie Smakelijk Eten in museum De Ghulden Roos te Roosendaal. “Het schilderen gaat nu goed, maar ik weet nu al dat er een periode aan zit te komen dat het voor geen meter zal gaan.”
Het was een goed jaar voor Scherpenisse. In juli deed hij mee aan een expositie tijdens het Maliebaanfestival in Utrecht, in september volgde de tentoonstelling ‘Kunst aan tafel’ in Roosendaal en in december en januari dus Smakelijk Eten. In september vorig jaar trad Scherpenisse ook toe tot ARSIS, een groep kunstenaars die pogen het professionele kunstklimaat in Bergen op Zoom te verbeteren. “Kunstenaars worden door de gemeente en de overheid steeds vaker gezien als mensen die andere mensen dienen te behagen. Dat vind ik dus onzin, want ik schilder in de eerste plaats voor mezelf.” Aandacht van de gemeente voor de individualiteit van de kunstenaar is er volgens hem te weinig. “Ik vind het eigenlijk schandalig zoals men daar soms mee omgaat. Ik ben op zich niet commercieel, maar ik ben ook niet dom. Als je een restauranthouder bent, en je vraagt een pianist om een paar dagen te komen spelen, met de mogelijkheid om een paar cd’tjes te verkopen, maar je betaalt hem verder ook niet, dan kijkt die man ook wel drie keer uit voordat hij voor je komt spelen. Bij kunst is het allemaal zo van: je mag al blij zijn als je in een krant of bij de regionale televisie komt. Ik kan niet met een krantenartikel naar de bakker om te zeggen: doe mij maar een brood.” Scherpenisse is inmiddels al vijftien jaar schilder. In die tijd heeft zijn werk de nodige transformaties ondergaan, maar aan originaliteit heeft het hem nooit ontbroken. “Als ik schilder, dan is dat explosief. Ik ga het gevaar niet uit de weg.” Tot zijn voorbeelden behoren bekende namen als Armando en Yves Klein. “Ik bewonder schilders die uit één kleur, bijvoorbeeld zwart, een heel krachtig schilderij kunnen maken. Zo’n Yves klein bijvoorbeeld schilderde veel monochroom blauw. Hij heeft ooit voor een expositie vijftien werken geschilderd die niet van elkaar te onderscheiden waren, maar wel allemaal een andere prijs hadden. Dat was eigenlijk het kunstwerk. Vind ik mooi, mensen zo op het verkeerde been zetten.”
Ziet zijn omgeving hem in zijn kunstenaar-zijn eigenlijk wel anders dan anderen? “Mensen zijn altijd vol vooroordelen, of je het nou wilt of niet.” En hijzelf? “Ik geloof wel dat ik op een bepaalde manier anders tegen de wereld aankijk. Dat maakt me kunstenaar. Er zijn dingen die mij opvallen, terwijl andere mensen die helemaal niet zien.” Erkenning daarvoor zoekt hij evenwel niet. “Het creëert uiteraard wel een soort spanningsveld om het publiek met je werk te confronteren, maar het is niet dat je dat doet als een soort zelfbevrediging. Wel vind ik het belangrijk dat mensen naar mijn werk komen kijken. Wat ze er dan van vinden, is van minder belang. Toen ik eens iets exposeerde, kwam een vader met zijn zoontje kijken. Dat zoontje zei toen: ‘Maar papa, dat kan ik ook’, waarop die vader antwoordde: ‘Ja jongen, daar moet je een paar keer met je fiets overheen rijden.’ Dat zie ik dan ook niet als een belediging.”
Over de toekomst denkt hij weinig na, laat staan over hoe hij over een jaar of veertig op zijn carrière hoopt terug te kunnen kijken. Hoewel: “Laat ik het zo zeggen: ik denk dat ik het wel aardig zou vinden als mijn overlijdensbericht op het acht uur journaal zou komen.” (Jan-Albert Hootsen - januari 2003)